Fusie ABN Amro en Barclays kost 23.600 banen

En dit was de beste optie?

Om zo veel mogelijk financieel voordeel uit de overname te halen, verdwijnen bij beide banken in totaal 23.600 banen, circa tien procent van het totale aantal arbeidsplaatsen. Bijna dertienduizend arbeidsplaatsen worden direct geschrapt, waarbij gedwongen ontslagen niet worden uitgesloten. Bij de investeringstak van de concerns gaan 4500 banen weg. Mogelijk worden de investeringsactiviteiten van ABN Amro verkocht.

Nog eens elfduizend banen worden bij toeleveranciers in lagelonenlanden ondergebracht. Het zal daarbij vooral gaan om banen bij de automatiseringsafdelingen.

Alleen omdat een klein groepje aandeelhouders ontevreden is over de winst die ABN Amro maakte moeten meer dan 23.000 mensen werkeloos worden gemaakt?

Nee!

Anti-kapitalisme: Theorie en Praktijk

Cover of Anti-Kapitalisme: Theorie en Praktijk


Anti-Kapitalisme: Theorie en Praktijk
Chris Harman & Bart Griffioen
71 pages
Uitgegeven in 2002

Anti-kapitalisme: Theorie en Praktijk is een kort boekje bedoelt als een inleiding tot de antikapitalistische beweging vanuit een traditioneel Trotskies standpunt. Het bestaat voornamelijk uit een vertaling van een door Chris Harman geschreven artikel voor het Britse tijdschrift International Socialism. Dit is een theoretisch Marxistisch tijdschrift uitgegeven door de Socialist Workers Party (SWP). De SWP is waarschijnlijk de grootste revolutionaire socialistische partij in Engeland, met wereldwijde zusterorganisaties waaronder de Internationale Socialisten in Nederland. Bart Griffioen, de schrijver van het nawoord, is een prominent lid hiervan.

De antikapitalistische beweging kwam voor het eerst uitgebreid in het nieuws tijdens de Seattle protesten tegen de World Trade Organisation. Het was toen dat niet langer ontkent kon worden dat een nieuwe wereldwijde radicale beweging was geboren. Deze beweging bestond natuurlijk al veel langer, maar in Seattle kwamen de diverse elementen ervan voor de eerste keer zo bij elkaar dat de gevestigde media er wel kennis van moest nemen. In Seattle werkten een aantal zeer verschillende organisaties en mensen — natuurbeschermers, vakbonden, socialisten, anarchisten, activisten uit ontwikkelingslanden etc. — voor het eerst samen tegen een gemeenschappelijk vijand.

En dit tien jaar nadat de Berlijnse Muur was gevallen en het kapitalisme definitief de oorlog met het socialisme zou hebben gewonnen, aan het eind van een decennium waarin alle grote politieken stromingen vrede hadden gesloten met het kapitalisme en de logica van het neoliberalisme en globalisatie hadden omarmd. Maar het bleek dus toch nog mogelijk om een massabeweging tot stand te brengen die niet accepteerde dat er geen alternatief voor het kapitalisme was.

Het ontstaan van deze beweging is wat Anti-kapitalisme: Theorie en Praktijk probeert te verklaren. Harman doet dat vanuit een socialistisch standpunt, maar zonder te verzanden in een ritueel marxisme. Hij analyseert zowel de kracht als de zwakte van de beweging, laat zien waar de diverse groepen en verbonden gelijk hebben en waar ze fouten maken, citerend uit hun eigen publicaties.

Het is niet verrassend dat Harman pleit voor een meer georganiseerde beweging. Volgens hem is de gedecentraliseerde aard van het antikapitalisme een zwakte als het wil uitgroeien tot een echte uitdaging van de status quo. Hierbij moet de beweging ook een richting zoeken en het eens zijn over wat ze wil bereiken, zelfs als dat inhoudt dat het in eerste instantie aanhang verliest. Dat betekent niet dat er geen ruimte moet zijn voor verschillen in aanpak en focus, maar wel dat er enige structuur moet worden opgebouwd.

Ook niet verrassend is dat Harman gelooft dat de richting waarin de antikapitalistische beweging zich moet ontwikkelen een socialistische moet zijn, of dat hij tegen het zoeken naar een compromis met de gevestigde orde is. Hierbij agiteert hij vooral tegen het accepteren van symptoonbestrijding als eindoplossing. Zo is bijvoorbeeld de schuldenverlichting van ontwikkelingslanden een nobel kortetermijns doel, maar als er niet drastische veranderingen plaats vinden, dan zal dit slechts een tijdelijke verlichting zijn. Dit is het kernpunt van dit boek, dat zolang het kapitalisme de baas blijft deze problemen niet opgelost kunnen worden.

Boekbespreking: Partij, Raden en Revolutie – Anton Pannekoek

Anton Pannekoek


Partij, Raden, Revolutie
Anton Pannekoek, Jaap Kloosterman (redactie)
238 pagina’s, met voetnoten en index
Gepubliceerd in 1970

Anton Pannekoek is misschien wel de meest invloedrijke Nederlandse communist van de twintigste eeuw; één van de relatief weinige Nederlandse communisten die ook over de grenzen bekend waren. Kort na de Eerste Wereldoorlog was hij zelfs zo invloedrijk dat Lenin het nodig vond om hem en zijn ideën aan te vallen in een vlugschrift: Left-Wing Communism: an Infantile Disorder. Dit omdat ze wezelijk andere denkbeelden hadden over hoe revolutie tot stand zou moeten komen.

Partij, Raden, Revolutie is een verzameling van Pannekoek artikelen, verzameld en geredigeerd door Jaap Kloosterman. Pannekoek was toen al 12 jaar dood en veel van zijn werk was al jaren daarvoor niet meer verkrijgbaar, als we de introductie van deze bundel kunnen geloven. Dat is, als ze ooit al in het Nederlands verschenen waren. Dit was voor Kloosterman de reden om deze bundel samen te stellen. Daarnaast was er een toenemende interesse in alternatieven voor wat we maar het officiële communisme zullen noemen, zoals aangehangen door het CPN. Dit is dus niet alleen bedoeld als een puur theoretische onderneming, maar om discussie los te maken binnen linkse kringen.

De artikelen in de bundel dateren van tussen 1919 en 1936 en zijn geschreven tegen de achtergrond van de klassestrijd in Duitsland en de opkomst van de nazis daar. Dit betekent dat ze geschreven zijn voor een publiek dat al redelijk bekend was met de ideén waarover Pannekoek schreef en die geen moeite had met het jargon dat hij gebruikte. Ik moet zeggen dat het mij wel af en toe moeite koste, maar toen ik eenmaal eraangewend was bleek hij een meeslepend schrijver te zijn.

Wat echter ontbreekt aan dit boek is enige poging om Pannekoek in zijn context te plaatsen voor diegenen die, zoals ik, niet altijd even bekend zijn met de geschiedenis van het socialisme in Weimar Duitsland. In zijn nawoord trekt Kloosterman wel een aantal conclusies over Pannekoek en zijn theorién, maar onderbouwt hij ze niet, wat de
waarde ervan twijfelachtig maakt. Dit gebrek wordt gelukkig gedeeltelijk goedgemaakt door de voetnoten, die veel van de meer obscure punten in Pannekoek’s betogen verhelderen. Toch was een goede introductie goed van pas gekomen, om Pannekoek, zijn leven en zijn werk wat body te geven.

Maar dit zijn slechts pietluttigheden. Het gaat tenslotte om de artikelen en deze zijn goed gekozen, omdat ze laten zien hoe Pannekoek’s gedachten over de revolutie en de organisatie van de arbeidersklasse veranderen door de jaren. In elk van zijn kritieken worden zijn ide&eacuten toegepast op de situatie waarover hij schrijft en laat hij zien hoe ze erop van toepassing zijn. Je moet hierbij wel een zekere mate van propaganda in acht nemen, want alles is natuurlijk geschreven met de bedoeling de lezer te overtuigen dat zijn versie van het communisme, het zogenaamde radencommunisme, de enige correcte versie was.

Het radencommunisme was een reactie op zowel de teleurstellingen van de social democratie en Lenin’s meer revolutionaire communisme. In tegenstelling tot de sociaal democraten verwierpen Pannekoek en andere radencommunisme het idee dat je met geleidelijke veranderingen bereikt door deel te nemen aan de burgelijke democratie het socialisme kunt bereiken. Maar ze verwierpen ook de manier waarop Lenin hetzelfde wilde doen, met de communistische partij als voorhoede van de revolutie die de arbeiders naar het beloofde land moest leiden. In hun visie moet de revolutie van de arbeiders zelf komen, met een zelfgekozen leiderschap in de vorm van arbeidersraden (zoals de soviets die in het begin van de Russiche Revolutie waren opgericht). Deze raden zouden altijd verantwoording moeten blijven afleggen aan de arbeiders, zonder zelf weer baasjes en bazen te worden.

Er is hier dus geen ruimte voor de communistsche partij als de natuurlijke leider van de arbeidersklasse. In plaats daarvan ziet Pannekoek de rol van de parij als propagandist voor en opleider van de arbeiders, waarbij deze steeds centraal bleven staan. De partij is er dus om de arbeiders zo snel mogelijk voor te bereiden voor de revolutie, om de revolutie te helpen begeleiden zodra deze plaats vond, maar nooit om deze te leiden. Pannekoek hamert er daarom op dat de partij zich niet moet blindstaren op snelle, tijdelijke successen, maar zich gestaag moest blijven kwijten van zijn taken. Uiteindelijk zou de partij dan, nadat het de arbeiders had geholpen de revolutie te winnen, vanzelf wegkwijnen.

Omdat volgens Pannekoek de arbeiders prima in staat waren zichzelf te organiseren in adhoc verbanden, had hij dus ook weinig op met de vakbonden, die volgens hem alleen maar helpen om het capitalisme in stand te houden. Vroeger waren ze misschien belangrijk om de arbeiders georganiseerd te krijgen, maar ze waren allang door het capitalisme ingekapseld en gecorrumpeerd. Vakbonden werden nu gebruikt om de arbeiders te managen en onder controle te houden, waarbij vanzelf een nieuwe laag van baasjes en bazen ontstond die er belang bij hadden om het capitalisme in stand te houden en de arbeiders mak te houden. In elke crisis die tot revolutie zou kunnen leiden zou de vakbond dus op zijn best zich tevreden stellen met de snelle winst, op zijn slechts de arbeiders verraden door een onderonsje te maken met de capitalisten. Als de arbeiders dus ook maar iets willen bereiken, dan kunnen ze dat alleen door om de vakbonden heen te werken.

De kerngedachte van Pannekoek en het radencommunisme is dus dat de arbeiders zichzelf moeten organiseren, zonder tussenkomst van een buiten hun staande partij of vakbond, maar waarbij de partij wel een rol kan spelen in het helpen organiseren. Hierbij zouden zowel de partij als de arbeiders altijd als uiteindelijk doel de revolutie voor ogen moeten houden, die niet bereikt kan worden door stapsgewijze veranderingen, nog door een opgedrongen revolutie geleid door een zelfbenoemde voorhoede. Voor Pannekoek was de revolutie onvermijdelijk, iets wat zou gebeuren als de omstandigheden er rijp voor waren, waarbij de belangrijkste taak van de socialist is om deze te herkennen als het zover is en in de tussentijd zichzelf en de arbeiders te organiseren en op te leiden tot revolutionairen. Zeventig jaar later is deze visie ietwat naïef geworden: er is teveel gebeurd om nog in de onvermijdelijkheid van de revolutie te geloven. Wat niet wil zeggen dat Pannekoek’s ideën waardeloos zijn geworden, maar het is niet de volledige waarheid.

Wouter wauwelt maar doet niks

woutertje klapt

Het grote graaien van de zogenaamde “topmannen” van het Nederlandse bedrijfsleven duurt nog steeds voort, tien jaar nadat Wim Kok al eens een beroep deed op het goed fatsoen van deze dames en heren, dus liet Woutertje Bos weer eens zijn tanden zien met flinke taal over hoe de stijging van de topinkomens maar eens aan banden moest worden gelegd. Maar gaat hij er ook echt wat aan doen?

Natuurlijk niet. Meneer is net minister van financiën en coalitiepartner CDA heeft helemaal geen oren naar dit soort dingen. Bos laat het dus wel uit zijn hoofd om ook maar enige concrete actie te ondernemen. De stoere praat is enkel bedoeld om de achterban zoet te houden; die kijkt ondertussen steeds meer met een jaloers oog naar de SP en haar voorman, Jan Marijnissen, die wel bereid zijn om woorden bij daden te voegen…

Woutertje verdedigde zichzelf door te stellen dat de overheid gewoon niet bij machte is om de topinkomens in te perken en dat een moreel beroep daardoor de enige optie was, maar dat is natuurlijk onzin. Wat de overheid kan doen, en vroeger wel degelijk heeft gedaan, is de topinkomens extra zwaar belasten door de hoogste belastingschijf eens fors op te hogen. Ook zo het, net zoals het al doet voor de overheid zelf (niemand mag meer verdienen dan de minister president), grenzen stellen aan hoeveel salaris iemand mag krijgen; bv. door te eisen dat het hoogste salaris binnen een bedrijf niet meer dan tien keer het laagste salaris mag zijn….

Maar ja, de concurrentie positie van het Nederlands bedrijfsleven zou in gevaar kunnen komen omdat al dat zogenaamde toptalent dan naar het buitenland zou gaan. Ik geloof er niet zo in, noch in het idee dat de bestuurders van een bedrijf belangrijk genoeg zijn om zo buitensporig te belonen, noch in het idee dat een wat minder absurde beloning zou betekenen dat een bedrijf geen goed personeel meer zou kunnen aantrekken. Tenslotte heeft het Nederlandse bedrijfsleven het decennnia zonder deze beloningen kunnen redden op een wereldmarkt die echt niet zoveel minder concurrerend was.

Staking sleept voort

De havenslepers in Rotterdam staken voor een betere CAO:

De Smit-medewerkers willen onder meer een hogere éénmalige bijdrage, meer ouderendagen en een vergoeding voor de hogere ziektekostenpremies. De directie van Smit heeft een loonsverhoging geboden van acht procent in twee jaar plus een bonus van 4000 euro. Volgens de vakbonden van FNV en De Unie is dat te weinig.

“Het is jammer dat het zo ver is gekomen,” sprak bestuurder Janine Keller van De Unie vanmorgen aan boord van de Smit Thamesbank in Schiedam. “We vragen geen gekke dingen. Er worden enorme winsten gemaakt, daar willen de mensen wat van terugzien.”

Ook voorzitter Henk van der Kolk van FNV Bondgenoten was naar Schiedam gekomen om de stakers een hart onder de riem te steken. “Wij vinden dat jullie op een gezonde manier je pensioen moeten halen. Het gaat goed met Smit, jullie zijn een van de trekkers van de economie. Dat moet beloond worden.”

Het tijdschip van de staking is goed gekozen, want volgens het artikel zijn “als gevolg van de storm twee weken geleden en de acties bij de douane [..] veel havenbedrijven nog steeds bezig met het wegwerken van achterstanden.”