Links, Rechts en de Vooruitgang

Het is natuurlijk geen nieuws dat de sociaal-democratie in een diepe crisis verkeerd –dat verkeert het al sinds de jaren tachtig– maar de zogenaamde Fortuyn-revolutie van 2002 heeft deze crisis fors uitgediept, Was voorheen de PVdA, de belangrijkste sociaal-democratische partij, nog in staat de crisis te maskeren door regeringsdeelname en het nieuw elan van ‘Paars’, na de vernedering van de kamerverkiezingen in 2002 was dit ook onmogelijk. Niet alleen had rechts de strijd gewonnen, aan de linkerkant was er ook nog eens een “nieuwe” concurrent opgestaan, de ouderwets socialistische SP.

Kortom, de sociaal-democratie moest zich herbezinnen, op zoek naar nieuwe antwoorden, iets wat Paul Kalma, een van de huisfilosofen van de PvdA, heeft gepoogd te doen in Links, Rechts en de Vooruitgang wat ik momenteel aan het lezen ben. Ik ben echter bang dat nu al blijkt, na zo’n 75 pagina’s gelezen te hebben, Kalma de antwoorden ook niet heeft.

De sociaal-democratie is van nature altijd een compromis beweging geweest, die het socialisme probeerde te bewerkstelligen door te werken binnen de gevestigde orde om zo het kapitalistische systeem te hervormen tot een socialistisch systeem. Over de jaren is dat doel uiteindelijk verwaterd tot het vormgeven van “kapitalisme met een menselijk gezicht”, maar zelfs dat werd steeds meer losgelaten toen de PvdA meeging met de neoliberale consensus die in de jaren negentig zijn opgang deed in Nederland. Kalma probeert hier dit tij te keren, maar wordt gehinderd doordat hij veel van de rechtse kritiek over de sociaal-democratie heeft geinternaliseerd. Dat wil zeggen, hij lijkt te denken dat het slop waarin de sociaal-democratische ideologie in de jaren tachtig raakte te danken is aan het feit dat de aanhangers ervan te ver gingen, terwijl het probleem juist is dat ze niet ver genoeg gingen in hun pogingen het kapitalisme te hervormen.

De vorming van de moderne welvaarts of verzorgingsstaat is de redding van het kapitalisme geweest, na de diepe crisis van de jaren dertig. Hoewel de vorming hiervan het kapitalisme leek te beteugelen, was dit maar beperkt, doordat het veelal de taken overnam waar het bedrijfsleven toendertijd geen gat in zag: bejaardenzorg, het ziekenfonds e.d., maar tegelijkertijd de rest van het bedrijfsleven met rust liet: Philips noch Shell werden genationaliseerd. In feite creërde de overheid nieuwe markten voor het kapitalisme, niet alleen doordat mensen meer geld te besteden kregen, maar ook doordat het bedrijfsleven inzag dat bejaardenzorg of gezondsheidszorg wel degelijke winstgevend konden zijn, zeker als dit betekent dat je de overheid als klant krijgt… Vandaar ook dat ondanks alle neoliberale retoriek, er aan de fundamenten van de verzorgingsstaat nauwelijks wordt getornd. In plaats daarvan worden deze geprivatiseerd zodat er winst kan worden gemaakt aan die zaken die we allemaal nodig hebben over de rug van de belastingbetaler…

Het is deze economisch-politieke analyse die ik tot zover mis bij Kalma; hij schijnt te denken dat de omslag naar het neoliberalism gewoon gebeurde, een natuurlijk verzet tegen de consensus van de jaren zeventig. Dit maakt zijn boek maar beperkt bruikbaar, doordat hij de verbanden in de moderne geschiedenis maar half kan leggen. Neemt niet weg dat hij ondanks dit manco wel degelijk interessante dingen zegt. Het belangrijkste hiervan is het idee dat juist een meer gelijke samenleving de burger meer vrijheid geeft, in tegenstelling tot de neoliberale wijsheid dat gelijkheid en vrijheid lijnrecht tegen over elkaar staan. Niet voor niets “vrijheid, gelijkheid en broederschap”…

Anti-kapitalisme: Theorie en Praktijk

Cover of Anti-Kapitalisme: Theorie en Praktijk


Anti-Kapitalisme: Theorie en Praktijk
Chris Harman & Bart Griffioen
71 pages
Uitgegeven in 2002

Anti-kapitalisme: Theorie en Praktijk is een kort boekje bedoelt als een inleiding tot de antikapitalistische beweging vanuit een traditioneel Trotskies standpunt. Het bestaat voornamelijk uit een vertaling van een door Chris Harman geschreven artikel voor het Britse tijdschrift International Socialism. Dit is een theoretisch Marxistisch tijdschrift uitgegeven door de Socialist Workers Party (SWP). De SWP is waarschijnlijk de grootste revolutionaire socialistische partij in Engeland, met wereldwijde zusterorganisaties waaronder de Internationale Socialisten in Nederland. Bart Griffioen, de schrijver van het nawoord, is een prominent lid hiervan.

De antikapitalistische beweging kwam voor het eerst uitgebreid in het nieuws tijdens de Seattle protesten tegen de World Trade Organisation. Het was toen dat niet langer ontkent kon worden dat een nieuwe wereldwijde radicale beweging was geboren. Deze beweging bestond natuurlijk al veel langer, maar in Seattle kwamen de diverse elementen ervan voor de eerste keer zo bij elkaar dat de gevestigde media er wel kennis van moest nemen. In Seattle werkten een aantal zeer verschillende organisaties en mensen — natuurbeschermers, vakbonden, socialisten, anarchisten, activisten uit ontwikkelingslanden etc. — voor het eerst samen tegen een gemeenschappelijk vijand.

En dit tien jaar nadat de Berlijnse Muur was gevallen en het kapitalisme definitief de oorlog met het socialisme zou hebben gewonnen, aan het eind van een decennium waarin alle grote politieken stromingen vrede hadden gesloten met het kapitalisme en de logica van het neoliberalisme en globalisatie hadden omarmd. Maar het bleek dus toch nog mogelijk om een massabeweging tot stand te brengen die niet accepteerde dat er geen alternatief voor het kapitalisme was.

Het ontstaan van deze beweging is wat Anti-kapitalisme: Theorie en Praktijk probeert te verklaren. Harman doet dat vanuit een socialistisch standpunt, maar zonder te verzanden in een ritueel marxisme. Hij analyseert zowel de kracht als de zwakte van de beweging, laat zien waar de diverse groepen en verbonden gelijk hebben en waar ze fouten maken, citerend uit hun eigen publicaties.

Het is niet verrassend dat Harman pleit voor een meer georganiseerde beweging. Volgens hem is de gedecentraliseerde aard van het antikapitalisme een zwakte als het wil uitgroeien tot een echte uitdaging van de status quo. Hierbij moet de beweging ook een richting zoeken en het eens zijn over wat ze wil bereiken, zelfs als dat inhoudt dat het in eerste instantie aanhang verliest. Dat betekent niet dat er geen ruimte moet zijn voor verschillen in aanpak en focus, maar wel dat er enige structuur moet worden opgebouwd.

Ook niet verrassend is dat Harman gelooft dat de richting waarin de antikapitalistische beweging zich moet ontwikkelen een socialistische moet zijn, of dat hij tegen het zoeken naar een compromis met de gevestigde orde is. Hierbij agiteert hij vooral tegen het accepteren van symptoonbestrijding als eindoplossing. Zo is bijvoorbeeld de schuldenverlichting van ontwikkelingslanden een nobel kortetermijns doel, maar als er niet drastische veranderingen plaats vinden, dan zal dit slechts een tijdelijke verlichting zijn. Dit is het kernpunt van dit boek, dat zolang het kapitalisme de baas blijft deze problemen niet opgelost kunnen worden.

Boekbespreking: Partij, Raden en Revolutie – Anton Pannekoek

Anton Pannekoek


Partij, Raden, Revolutie
Anton Pannekoek, Jaap Kloosterman (redactie)
238 pagina’s, met voetnoten en index
Gepubliceerd in 1970

Anton Pannekoek is misschien wel de meest invloedrijke Nederlandse communist van de twintigste eeuw; één van de relatief weinige Nederlandse communisten die ook over de grenzen bekend waren. Kort na de Eerste Wereldoorlog was hij zelfs zo invloedrijk dat Lenin het nodig vond om hem en zijn ideën aan te vallen in een vlugschrift: Left-Wing Communism: an Infantile Disorder. Dit omdat ze wezelijk andere denkbeelden hadden over hoe revolutie tot stand zou moeten komen.

Partij, Raden, Revolutie is een verzameling van Pannekoek artikelen, verzameld en geredigeerd door Jaap Kloosterman. Pannekoek was toen al 12 jaar dood en veel van zijn werk was al jaren daarvoor niet meer verkrijgbaar, als we de introductie van deze bundel kunnen geloven. Dat is, als ze ooit al in het Nederlands verschenen waren. Dit was voor Kloosterman de reden om deze bundel samen te stellen. Daarnaast was er een toenemende interesse in alternatieven voor wat we maar het officiële communisme zullen noemen, zoals aangehangen door het CPN. Dit is dus niet alleen bedoeld als een puur theoretische onderneming, maar om discussie los te maken binnen linkse kringen.

De artikelen in de bundel dateren van tussen 1919 en 1936 en zijn geschreven tegen de achtergrond van de klassestrijd in Duitsland en de opkomst van de nazis daar. Dit betekent dat ze geschreven zijn voor een publiek dat al redelijk bekend was met de ideén waarover Pannekoek schreef en die geen moeite had met het jargon dat hij gebruikte. Ik moet zeggen dat het mij wel af en toe moeite koste, maar toen ik eenmaal eraangewend was bleek hij een meeslepend schrijver te zijn.

Wat echter ontbreekt aan dit boek is enige poging om Pannekoek in zijn context te plaatsen voor diegenen die, zoals ik, niet altijd even bekend zijn met de geschiedenis van het socialisme in Weimar Duitsland. In zijn nawoord trekt Kloosterman wel een aantal conclusies over Pannekoek en zijn theorién, maar onderbouwt hij ze niet, wat de
waarde ervan twijfelachtig maakt. Dit gebrek wordt gelukkig gedeeltelijk goedgemaakt door de voetnoten, die veel van de meer obscure punten in Pannekoek’s betogen verhelderen. Toch was een goede introductie goed van pas gekomen, om Pannekoek, zijn leven en zijn werk wat body te geven.

Maar dit zijn slechts pietluttigheden. Het gaat tenslotte om de artikelen en deze zijn goed gekozen, omdat ze laten zien hoe Pannekoek’s gedachten over de revolutie en de organisatie van de arbeidersklasse veranderen door de jaren. In elk van zijn kritieken worden zijn ide&eacuten toegepast op de situatie waarover hij schrijft en laat hij zien hoe ze erop van toepassing zijn. Je moet hierbij wel een zekere mate van propaganda in acht nemen, want alles is natuurlijk geschreven met de bedoeling de lezer te overtuigen dat zijn versie van het communisme, het zogenaamde radencommunisme, de enige correcte versie was.

Het radencommunisme was een reactie op zowel de teleurstellingen van de social democratie en Lenin’s meer revolutionaire communisme. In tegenstelling tot de sociaal democraten verwierpen Pannekoek en andere radencommunisme het idee dat je met geleidelijke veranderingen bereikt door deel te nemen aan de burgelijke democratie het socialisme kunt bereiken. Maar ze verwierpen ook de manier waarop Lenin hetzelfde wilde doen, met de communistische partij als voorhoede van de revolutie die de arbeiders naar het beloofde land moest leiden. In hun visie moet de revolutie van de arbeiders zelf komen, met een zelfgekozen leiderschap in de vorm van arbeidersraden (zoals de soviets die in het begin van de Russiche Revolutie waren opgericht). Deze raden zouden altijd verantwoording moeten blijven afleggen aan de arbeiders, zonder zelf weer baasjes en bazen te worden.

Er is hier dus geen ruimte voor de communistsche partij als de natuurlijke leider van de arbeidersklasse. In plaats daarvan ziet Pannekoek de rol van de parij als propagandist voor en opleider van de arbeiders, waarbij deze steeds centraal bleven staan. De partij is er dus om de arbeiders zo snel mogelijk voor te bereiden voor de revolutie, om de revolutie te helpen begeleiden zodra deze plaats vond, maar nooit om deze te leiden. Pannekoek hamert er daarom op dat de partij zich niet moet blindstaren op snelle, tijdelijke successen, maar zich gestaag moest blijven kwijten van zijn taken. Uiteindelijk zou de partij dan, nadat het de arbeiders had geholpen de revolutie te winnen, vanzelf wegkwijnen.

Omdat volgens Pannekoek de arbeiders prima in staat waren zichzelf te organiseren in adhoc verbanden, had hij dus ook weinig op met de vakbonden, die volgens hem alleen maar helpen om het capitalisme in stand te houden. Vroeger waren ze misschien belangrijk om de arbeiders georganiseerd te krijgen, maar ze waren allang door het capitalisme ingekapseld en gecorrumpeerd. Vakbonden werden nu gebruikt om de arbeiders te managen en onder controle te houden, waarbij vanzelf een nieuwe laag van baasjes en bazen ontstond die er belang bij hadden om het capitalisme in stand te houden en de arbeiders mak te houden. In elke crisis die tot revolutie zou kunnen leiden zou de vakbond dus op zijn best zich tevreden stellen met de snelle winst, op zijn slechts de arbeiders verraden door een onderonsje te maken met de capitalisten. Als de arbeiders dus ook maar iets willen bereiken, dan kunnen ze dat alleen door om de vakbonden heen te werken.

De kerngedachte van Pannekoek en het radencommunisme is dus dat de arbeiders zichzelf moeten organiseren, zonder tussenkomst van een buiten hun staande partij of vakbond, maar waarbij de partij wel een rol kan spelen in het helpen organiseren. Hierbij zouden zowel de partij als de arbeiders altijd als uiteindelijk doel de revolutie voor ogen moeten houden, die niet bereikt kan worden door stapsgewijze veranderingen, nog door een opgedrongen revolutie geleid door een zelfbenoemde voorhoede. Voor Pannekoek was de revolutie onvermijdelijk, iets wat zou gebeuren als de omstandigheden er rijp voor waren, waarbij de belangrijkste taak van de socialist is om deze te herkennen als het zover is en in de tussentijd zichzelf en de arbeiders te organiseren en op te leiden tot revolutionairen. Zeventig jaar later is deze visie ietwat naïef geworden: er is teveel gebeurd om nog in de onvermijdelijkheid van de revolutie te geloven. Wat niet wil zeggen dat Pannekoek’s ideën waardeloos zijn geworden, maar het is niet de volledige waarheid.

ABN Amro

Het NOS journaal kan soms verrassende inzichten opleveren in hoe de gevestigde journalistiek bepaalde onderwerpen benaderd en welke aspecten ervan het naar voren haalt en welke het negeert. Het, met de half acht concurrent van RTL4, is namelijk het belangrijkste, meest geconcentreerde nieuws bulletin van Nederland. In zo’n 25 minuten moet het belangrijkste, meest interessante nieuws van binnen en buitenland worden behandeld. Natuurlijk is er sowieso geen ruimte om écht diep op een onderwerp in te gaan, maar nog erger is dat het meestal geeneens mogelijk is om alle aspecten van een bepaald onderwerp te behandelen, hoe summier ook. Voor elk onderwerp moeten keuzes worden gemaakt in wat ervan behandeld zal worden en in die keuzes komt de (onbewuste) ideologie van de Nederlandse journalistiek naar voren.

Dit keer was het het verhaal over de dreigende overnamestrijd rondom de ABN Amro die inzicht gaf in wat het NOS journaal belangrijk vindt. In de eerste plaats werd het gepresenteerd als een puur zakelijk verhaal, met de nadruk op de manoeuvres die de verschillende partijen in het gevecht van plan zijn en de gevolgen ervan voor de aandelen en de aandeelhouders.

In de tweede plaats kwam dit naar voren in de deskundigen die werden gevraagd om commentaar te leveren. Wie kreeg uitgebreid de gelegenheid om zijn standpunt uiteen te zetten? Juist, de voorzitter van de Vereniging van Effecten Bezitters. En wie waren nergens te zien en wiens belangen werden helemaal niet genoemd? Juist, vertegenwoordigers van het ABN Amro personeel en de vakbonden. Terwijl dit toch de mensen zijn die de gevolgen van de overnamestrijd als eerste gaan voelen, op de voet gevolgd door die andere groep die niet in beeld kwam, de klanten van de ABN Amro. Je kunt er natuurlijk vergif op in nemen dat wat er ook gebeurt, er straks flink in zowel het personeelsbestand als het aantal kantoren zal worden gesneden, met alle gevolgen vandien.

Maar dat is blijkbaar niet belangrijk genoeg voor de NOS…

Wouter wauwelt maar doet niks

woutertje klapt

Het grote graaien van de zogenaamde “topmannen” van het Nederlandse bedrijfsleven duurt nog steeds voort, tien jaar nadat Wim Kok al eens een beroep deed op het goed fatsoen van deze dames en heren, dus liet Woutertje Bos weer eens zijn tanden zien met flinke taal over hoe de stijging van de topinkomens maar eens aan banden moest worden gelegd. Maar gaat hij er ook echt wat aan doen?

Natuurlijk niet. Meneer is net minister van financiën en coalitiepartner CDA heeft helemaal geen oren naar dit soort dingen. Bos laat het dus wel uit zijn hoofd om ook maar enige concrete actie te ondernemen. De stoere praat is enkel bedoeld om de achterban zoet te houden; die kijkt ondertussen steeds meer met een jaloers oog naar de SP en haar voorman, Jan Marijnissen, die wel bereid zijn om woorden bij daden te voegen…

Woutertje verdedigde zichzelf door te stellen dat de overheid gewoon niet bij machte is om de topinkomens in te perken en dat een moreel beroep daardoor de enige optie was, maar dat is natuurlijk onzin. Wat de overheid kan doen, en vroeger wel degelijk heeft gedaan, is de topinkomens extra zwaar belasten door de hoogste belastingschijf eens fors op te hogen. Ook zo het, net zoals het al doet voor de overheid zelf (niemand mag meer verdienen dan de minister president), grenzen stellen aan hoeveel salaris iemand mag krijgen; bv. door te eisen dat het hoogste salaris binnen een bedrijf niet meer dan tien keer het laagste salaris mag zijn….

Maar ja, de concurrentie positie van het Nederlands bedrijfsleven zou in gevaar kunnen komen omdat al dat zogenaamde toptalent dan naar het buitenland zou gaan. Ik geloof er niet zo in, noch in het idee dat de bestuurders van een bedrijf belangrijk genoeg zijn om zo buitensporig te belonen, noch in het idee dat een wat minder absurde beloning zou betekenen dat een bedrijf geen goed personeel meer zou kunnen aantrekken. Tenslotte heeft het Nederlandse bedrijfsleven het decennnia zonder deze beloningen kunnen redden op een wereldmarkt die echt niet zoveel minder concurrerend was.